Putter (carduelis carduelis )

·        Categorie: 

Zangvogels

·        Familie:    

Vinken

·        Grootte:    

12-14 cm

·        Biotoop:  

Struiken en agrarisch gebied

·        Aantal broedparen: 

meer dan 40.000 geschat

·        Populatie:   

Sterk toenemend

·        Verspreidingsgebied:

De putter is door de bont gekleurde kop van zowel het mannetje als het vrouwtje een onmiskenbare vogel die met geen enkele andere vogel te verwarren is. In de vlucht valt vooral de brede, gele vleugelstreep over de verder zwarte vleugel op. Ook de zang van de putter is duidelijk herkenbaar en bestaat uit een snelle opeenvolging van korte, gevarieerde tonen. De putter laat de zang vooral in de vlucht te horen.

Buiten de broedtijd wordt de putter vaak in groepjes gezien in de buurt van distels. Om deze reden wordt de putter ook wel distelvink genoemd. De snavel van de putter is lang voor een vinkachtige, zodat de vogel makkelijk bij de zaden van distels en klissen kan komen, hierbij hangt de putter vaak ondersteboven.

 

De putter is een populaire vogels onder de liefhebbers. Er wordt in Nederland veelvuldig, succesvol gekweekt met de putter. Het houden en kweken van deze soort is gebonden aan strenge regels. Zo dienen deze vogels voorzien te zijn van een naadloos pootring, voorzien van een breukzone. Deze ringen zijn verkrijgbaar bij onder andere de NBvV.

Het in bezit hebben van deze vogels zonder vaste pootring kan leiden tot forse boetes.

Er zijn diverse mutaties bij kwekers, maar uitgaande van de “wildkleur” zijn de getoonde foto’s een voorbeeld.

 

 De putter is door de bont gekleurde kop van zowel het mannetje als het vrouwtje een onmiskenbare vogel die met geen enkele andere vogel te verwarren is. In de vlucht valt vooral de brede, gele vleugelstreep over de verder zwarte vleugel op. Ook de zang van de putter is duidelijk herkenbaar en bestaat uit een snelle opeenvolging van korte, gevarieerde tonen. De putter laat de zang vooral in de vlucht te horen.

De putter komt oorspronkelijk voor langs de zonnige randen van vochtige loofbossen. Nog niet zo lang geleden zijn putters begonnen zich aan te passen aan door de mens gemaakte landschappen, zoals boomgaarden en parken. De belangrijkste voorwaarde voor de aanwezigheid van putters is een rijke vegetatie met veel composieten (distels, paardenbloemen). Deze planten produceren de zaden waarvan de putter vrijwel geheel afhankelijk is. Alleen de jongen krijgen tijdens hun groei ook veel insecten. Deze bevatten de voor de groei zo belangrijke eiwitten.

Buiten de broedtijd wordt de putter vaak in groepjes gezien in de buurt van distels. Om deze reden wordt de putter ook wel distelvink genoemd. De snavel van de putter is lang voor een vinkachtige, zodat de vogel makkelijk bij de zaden van distels en klissen kan komen, hierbij hangt de putter vaak ondersteboven.

 

De putter is een populaire vogels onder de liefhebbers. Er wordt in Nederland veelvuldig, succesvol gekweekt met de putter. Het houden en kweken van deze soort is gebonden aan strenge regels. Zo dienen deze vogels voorzien te zijn van een naadloos pootring, voorzien van een breukzone. Deze ringen zijn verkrijgbaar bij onder andere de NBvV.

Het in bezit hebben van deze vogels zonder vaste pootring kan leiden tot forse boetes.

Er zijn diverse mutaties bij kwekers, maar uitgaande van de “wildkleur” zijn de getoonde foto’s een voorbeeld.